Deze chirurgische werkruimte moet voldoende zijn om
niet in een tunnel te opereren met het risico de omliggende organen
te raken. Tijdens de operatie is het een van de
verantwoordelijkheden van de anesthesioloog om er precies voor te
zorgen dat de chirurg in de buikholte voldoende volume of ruimte
heeft. Naast de insufflatiedruk die de chirurg kiest, maakt hij
hiertoe gebruik van medicatie die zorgt voor diepe
spierrelaxatie.
In de dagelijkse praktijk van de laparoscopie bleek
het nogal onvoorspelbaar of - bij normaal ingestelde druk - de
chirurg wel of niet voldoende werkruimte (ingeblazen volume CO2) zou hebben in de
abdominale holte. Het is precies deze relatie tussen druk en volume
in de abdominale holte, de abdominale compliantie, die het voorwerp
heeft uitgemaakt van onderzoek in het AZ Sint-Jan Brugge-Oostende
AV. De vele laparoscopische ingrepen, in het bijzonder de
bariatrische ingrepen waar dit probleem van een te kleine
abdominale werkruimte zich frequenter stelde, waren een kans om dit
verder grondig te onderzoeken.
Er werden heel wat metingen van de abdominale
compliantie geregistreerd, samen met de gegevens omtrent de
effectiviteit van het toedienen van spierverslappers. Er werd
nagegaan welke andere technieken er zijn om de chirurg werkvolume
te geven. Meettechnieken werden ontwikkeld met het oog op een
optimaal resultaat met een zo laag mogelijke druk. Er werd nagegaan
of de houding van de patiënt tijdens de operatie, een invloed had.
Tevens werden andere beïnvloedende factoren opgelijst.
Dit wetenschappelijk onderzoek leidde ertoe dat een
meettechniek werd ontwikkeld om de abdominale compliantie te meten
bij het begin van de laparoscopie. Er gebeurt verder onderzoek naar
een minder invasieve meettechniek voorafgaand aan de laparoscopie.
Voor de meeste mensen is er een lineaire relatie tussen druk en
volume, maar dit is niet zo voor mensen met een extreme centrale
intra-abdominale vetophoping, die reeds een tonvormige buik hebben.
Deze lineaire relatie is zeer uitzonderlijk in ons lichaam omdat
alle andere organen geen lineaire relatie hebben. Het laat ons toe
deze relatie eenvoudig te meten, de insufflatiedruk in te stellen
en het werkvolume te voorspellen. Andere beïnvloedende factoren van
deze relatie zijn eerdere zwangerschappen, vroegere laparoscopie,
laparotomie, obesitas en recente vermagering. Door accuraat en
tussentijds te meten tijdens het opblazen van de buik, maar ook
door rekening te houden met beïnvloedende factoren, kan er met een
zo beperkt mogelijke insufflatiedruk voldoende chirurgische
werkruimte gecreëerd worden. Een lagere druk betekent voor de
patiënten dat tijdens de operatie de anesthesie vlotter verloopt en
dat ze na de operatie minder pijn hebben. Werkruimte verbetert in
combinatie met pre-operatief vermageren, Trendelenburg positie
(hoofd lager dan de voeten tijdens de operatie) en vooral
spierverslapping om de buikspieren te verlengen. In ons ziekenhuis
hebben we ontdekt dat het plooien van de benen of door de patiënt
in zithouding te opereren, een positief effect heeft op de
compliantie. Ondanks al deze technieken blijven we bij een beperkt
aantal - meestal zwaarlijvige - patiënten, onvoldoende werkruimte
hebben. Hiervoor geven we nu uitzonderlijk een recruitment
manoeuvre van de buik door kortstondig manueel even een hogere
buikdruk te geven. Nieuwe technieken zijn nu in ontwikkeling om dit
verder te optimaliseren. Een hoge dosis spierverslappers is
effectief, maar geeft moeilijkheden om te antagoniseren
(decurariseren) op het einde van de ingreep. Sinds het meer
systematisch meten van restcurarisatie en het selectief gebruik van
Sugammadex om te decurariseren, zijn deze postoperatieve
complicaties bij de patiënten duidelijk gedaald.
Het uitzonderlijke aan dit wetenschappelijk werk is
dat de anesthesiologen onderzoeken op welke wijze de chirurg de
operatie in de meest optimale omstandigheden kan uitvoeren en
hiermee de chirurgische complicaties beperkt. Hier kunnen we
spreken van een "transdisciplinair werkend team" waar elkeen niet
alleen zijn job zo goed mogelijk probeert te doen, maar ook zijn
kennis en werkruimte gebruikt om het resultaat van de andere
teamleden te verbeteren. Dit gebeurt reeds in vele teams zonder
dit te benadrukken maar wordt soms ook "vergeten".